1 Maar de hongersnood was zwaar in het land.
2 En toen zij het uit Egypte meegebrachte koren verbruikt hadden, zeide hun vader tot hen: Gaat ons weer een weinig voedsel kopen.
3 Toen zeide Juda tot hem: Die man heeft ons uitdrukkelijk verzekerd: gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij uw broeder bij u is.
4 Wilt gij onze broeder met ons laten gaan, dan zullen wij heentrekken en voedsel voor u kopen.