14 En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van die man, opdat hij uw andere broeder late gaan, alsook Benjamin. En wat mij aangaat, als ik van kinderen beroofd moet worden, dan worde ik beroofd.
15 Toen namen de mannen dat geschenk en zij namen dubbel geld mee, benevens Benjamin; zij maakten zich reisvaardig, trokken naar Egypte en stonden voor het aangezicht van Jozef.
16 Toen Jozef Benjamin bij hen zag, zeide hij tot zijn huisbestuurder: Breng deze mannen in huis en slacht slachtvee en bereid het, want hedenmiddag zullen deze mannen met mij eten.
17 En de man deed zoals Jozef gezegd had, en bracht hen in Jozefs huis.
18 De mannen werden bevreesd, toen zij naar Jozefs huis gebracht werden, en zeiden: Wij worden hier gebracht vanwege het geld dat de eerste maal in onze zakken is teruggekomen, om ons te overrompelen en te overvallen, en om ons tot slaven te maken en onze ezels weg te nemen.
19 En zij traden toe op de man die Jozefs huisbestuurder was, en spraken tot hem aan de ingang van het huis,
20 en zeiden: Met uw verlof, mijn heer, wij zijn reeds een vorige maal gekomen om voedsel te kopen;