1 En de Here zeide tot Noach: Ga in de ark, gij en geheel uw huis, want u heb Ik in dit geslacht voor mijn aangezicht rechtvaardig bevonden.
2 Van alle reine dieren zult gij zeven paar nemen, het mannetje en zijn wijfje, maar van de dieren, die niet rein zijn, één paar, het mannetje en zijn wijfje;
3 ook van het gevogelte des hemels zeven paar, mannetjes en wijfjes, om het geslacht in het leven te behouden op de gehele aarde.
4 Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten doen regenen, en Ik zal alles wat bestaat, hetgeen Ik gemaakt heb, van de aardbodem verdelgen.
5 En Noach deed naar alles wat de Here hem geboden had.