11 In Noachs zeshonderdste levensjaar, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle kolken der grote waterdiepten open en werden de sluizen des hemels geopend.
12 En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde.
13 Op diezelfde dag gingen Noach en Sem, Cham en Jafet, Noachs zonen, en de vrouw van Noach en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark,
14 zij en al het wild gedierte naar zijn aard en al het vee naar zijn aard en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogels van allerlei gevederte;
15 zij kwamen dan tot Noach in de ark twee aan twee, van al wat leeft, waarin een levensgeest is.
16 En die kwamen, kwamen als mannetjes en wijfjes van al wat leeft, zoals God hem geboden had; en de Here sloot de deur achter hem.
17 En de vloed was veertig dagen over de aarde en de wateren wiesen en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.