4 Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten.
5 En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen.
6 Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt.
7 En gij, weest vruchtbaar en wordt talrijk, wemelt op de aarde, ja, wordt talrijk daarop.
8 En God zeide tot Noach en tot zijn zonen met hem:
9 Zie, Ik richt mijn verbond op met u en met uw nageslacht,
10 en met alle levende wezens die bij u zijn: het gevogelte, het vee en het wild gedierte der aarde bij u, allen, die uit de ark gegaan zijn, alle gedierte der aarde.