1 De godsspraak, die de profeet Habakuk geschouwd heeft.
2 Hoelang, Here, roep ik om hulp, en Gij hoort niet; schreeuw ik tot U: geweld! en Gij verlost niet?
3 Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt Gij ellende? Ja, onderdrukking en geweld zijn voor mijn ogen, en er is twist, en tweedracht verheft zich.
4 Daarom verliest de wet haar kracht, en nimmer komt het recht te voorschijn, want de goddeloze omsingelt de rechtvaardige, daarom komt het recht verdraaid te voorschijn.
5 Ziet onder de heidenen en let op, en verbaast u, ontzet u, want Ik doe een werk in uw dagen, dat gij niet zoudt geloven, wanneer het verteld wordt.
6 Want zie, Ik verwek de Chaldeeën, dat grimmige en onstuimige volk, dat de breedten der aarde doortrekt om woonsteden in bezit te nemen, die de zijne niet zijn.
7 Schrikkelijk en vreselijk is het, zijn recht en zijn hoogheid gaan van hemzelf uit.