6 Zullen die allen niet een spreuk over hem opheffen, en een spotlied, raadsels, en zeggen:Wee hem die zich verrijkt met wat niet van hem is – tot hoelang? en die gepand goed op zich laadt!
7 Zullen niet plotseling opstaan zij die u bijten, en ontwaken zij die u schrik aanjagen, zodat gij hun worden zult tot een gewisse buit?
8 Omdat gij vele volkeren geplunderd hebt, zal al wat van de natiën overgebleven is, u plunderen, vanwege het vergoten mensenbloed en vanwege het geweld het land, de stad en al haar inwoners, aangedaan.
9 Wee hem die onrechtmatig gewin bijeenbrengt voor zijn huis, om zijn nest te maken in de hoogte, ten einde zich te redden uit de greep van het onheil!
10 Gij hebt schande tegen uw huis beraamd, (toen gij het voornemen hadt) vele volkeren te verdelgen; dus hebt gij uw leven verbeurd.
11 Want de steen schreeuwt uit de muur, en de balk antwoordt hem uit het houtwerk.
12 Wee hem die de stad met bloed bouwt, en de veste op onrecht grondvest!