12 In gramschap doorschrijdt Gij de aarde,in toorn dorst Gij de volkeren.
13 Gij trekt uit tot redding van uw volk,tot redding van uw gezalfde.Gij verbrijzelt het bovenste van des goddelozen huisen ontbloot het fundament tot de laatste steen. sela
14 Gij doorsteekt met zijn eigen pijlenhet hoofd zijner krijgslieden, die aanstormenom mij te verstrooien met een gejuich,alsof zij de ellendige in een schuilhoek verslonden.
15 Gij betreedt met uw paarden de zee,de schuimende vloed der grote wateren.
16 Toen ik het hoorde, beefde mijn binnenste;op het gerucht daarvan sidderden mijn lippen;bederf kwam in mijn gebeenteen ik beefde op de plaats waar ik stond;toch zal ik rustig afwachten de dag der benauwdheid,wanneer die aanbreken zal voor het volkdat met benden ons aanvalt.
17 Al zou de vijgeboom niet bloeien,en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn,de vrucht van de olijfboom teleurstellen;al zouden de akkers geen spijs opleveren,de schapen uit de kooi verdreven zijnen er geen runderen in de stallingen zijn,
18 nochtans zal ik juichen in de Here,jubelen in de God van mijn heil.