9 Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het woord des Heren der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis.
10 Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst.
11 Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen.
12 Toen hoorden Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks naar de stem van de Here, hun God, en naar de woorden waarmede de Here, hun God, de profeet Haggai gezonden had, en het volk vreesde voor het aangezicht des Heren.
13 En Haggai, de bode des Heren, zeide, krachtens de boodschap des Heren, tot het volk: Ik ben met u, luidt het woord des Heren.
14 En de Here wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en de geest van al het overblijfsel des volks, zodat zij kwamen en het werk begonnen aan het huis van de Here der heerscharen, hun God,