1 op de vierentwintigste dag van de zesde maand in het tweede jaar van koning Darius.
2 In de zevende maand, op de eenentwintigste dier maand, kwam het woord des Heren door de dienst van de profeet Haggai aldus:
3 Zeg tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en tot het overblijfsel des volks:
4 Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen?