4 Het woord des Heren nu kwam tot mij:
5 Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld.
6 Doch ik zeide: Ach, Here Here, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong.
7 De Here echter zeide tot mij: Zeg niet, ik ben jong, want tot een ieder, tot wie Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebied, zult gij spreken.
8 Vrees niet voor hen, want Ik ben met u om u te bevrijden, luidt het woord des Heren.
9 Toen strekte de Here zijn hand uit en roerde mijn mond aan, en de Here zeide tot mij: Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond;
10 merk op, Ik stel u heden over de volken en de koninkrijken om uit te rukken en af te breken, om te verdelgen en te verwoesten, om te bouwen en te planten.