1 Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam:
2 Hoor de woorden van dit verbond en spreek tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem en zeg tot hen:
3 Zo zegt de Here, de God van Israël: Vervloekt zij de man die niet hoort naar de woorden van dit verbond,
4 dat Ik aan uw vaderen geboden heb ten dage dat Ik hen uit het land Egypte, de ijzeroven, leidde met de woorden: Hoort naar mijn stem en doet naar alles wat Ik u gebied, dan zult gij Mij tot een volk en zal Ik u tot een God zijn,
5 opdat Ik de eed bevestige, die Ik aan uw vaderen gezworen heb, dat Ik hun een land, vloeiende van melk en honig, zou geven, gelijk zij heden hebben. Toen antwoordde ik en zeide: Amen, Here.