10 Wanneer gij nu aan dit volk al deze woorden verkondigt, en zij tot u zeggen: Waarom heeft de Here al dit groot onheil over ons uitgesproken, wat is onze ongerechtigheid en wat is onze zonde, waarmede wij tegen de Here, onze God, gezondigd hebben –
11 dan zult gij tot hen zeggen: Omdat uw vaderen Mij hebben verlaten, luidt het woord des Heren, en andere goden zijn achternagelopen en die hebben gediend en zich voor die hebben nedergebogen, en Mij hebben verlaten en mijn wet niet hebben gehouden,
12 en omdat gij nog erger hebt gedaan dan uw vaderen, doordat ieder van u wandelt naar de verstoktheid van zijn boos hart in plaats van naar Mij te horen,
13 daarom zal Ik u wegslingeren uit dit land naar een land dat gij niet hebt gekend, gij noch uw vaderen, en daar zult gij andere goden dienen dag en nacht, doordat Ik u geen genade zal bewijzen.
14 Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat niet meer zal gezegd worden: Zo waar de Here leeft, die de Israëlieten uit het land Egypte heeft gebracht,
15 maar veeleer: Zo waar de Here leeft, die de Israëlieten heeft doen optrekken uit het Noorderland en uit al de landen waarheen Hij hen verdreven had; ja, Ik zal hen terugbrengen in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven had.
16 Zie, Ik ontbied vele vissers, luidt het woord des Heren, die hen zullen opvissen, en daarna zal Ik vele jagers ontbieden, die hen zullen opjagen van elke berg en elke heuvel, en uit de rotskloven;