13 hope Israëls, Here, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden; wie afwijken, zullen in de aarde geschreven worden, omdat zij de bron van levend water, de Here, verlieten.
14 Genees mij, Here, dan zal ik genezen zijn; help mij, dan zal ik geholpen zijn, want Gij zijt mijn lof.
15 Zie, zij zeggen tot mij: Waar blijft het woord des Heren? Laat het toch komen!
16 Ik echter heb bij U niet op rampspoed aangedrongen, de onheilsdag heb ik niet begeerd, Gij weet het, wat van mijn lippen uitging, was U bekend.
17 Word mij niet tot verschrikking, Gij zijt mijn toevlucht ten dage van rampspoed.
18 Laten mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat ik niet beschaamd worden; laten zij verschrikt worden, maar laat ik niet verschrikt worden. Breng over hen de dag van rampspoed, verbreek hen met een dubbele verbreking!
19 De Here zeide tot mij aldus: Ga staan in de poort van de kinderen des volks, waardoor de koningen van Juda ingaan en uitgaan, en in al de poorten van Jeruzalem, en zeg tot hen: