19 Luister, Here, naar mij en hoor wat mijn bestrijders zeggen.
20 Zal goed met kwaad vergolden worden? Want zij hebben mij een kuil gegraven. Gedenk, hoe ik vóór U gestaan heb om te hunnen gunste te spreken, om uw gramschap van hen af te keren.
21 Geef daarom hun kinderen aan de honger prijs, lever hen over aan de macht van het zwaard, zodat hun vrouwen van kinderen beroofd en weduwen worden, hun mannen slachtoffers van de dood, hun jongelingen geslagen door het zwaard in de strijd.
22 Laat geschreeuw worden gehoord uit hun huizen, als Gij plotseling vijandelijke scharen hen doet overvallen. Want zij hebben een kuil gegraven om mij te vangen en strikken verborgen voor mijn voeten;
23 doch Gij, Here, kent heel hun moordplan tegen mij; doe geen verzoening over hun ongerechtigheid, delg hun zonde voor uw oog niet uit; ja, laat hen struikelen voor uw aangezicht, wil ten tijde van uw toorn tegen hen handelen.