2 uit naar het dal Ben-Hinnom, dat vóór de Schervenpoort ligt, en roep daar de woorden uit, die Ik tot u zal spreken,
3 en zeg: Hoort het woord des Heren, gij koningen van Juda en gij inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: zie, Ik breng rampspoed over deze plaats, waardoor ieder die ervan hoort, de oren tuiten zullen,
4 omdat zij Mij verlaten, deze plaats ontwijd, en daar voor andere goden die zij niet gekend hebben, offers hebben ontstoken, zij, hun vaderen en de koningen van Juda; en zij deze plaats met het bloed van onschuldigen hebben vervuld,
5 en zij de hoogten van de Baäl gebouwd hebben om hun kinderen als brandoffers voor de Baäl met vuur te verbranden, iets wat Ik niet geboden noch uitgesproken heb en wat Mij niet in de zin is gekomen.
6 Daarom zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden Tofet en dal Ben-Hinnom, maar Moorddal.
7 Uitgieten zal Ik te dezer plaatse wat Juda en Jeruzalem beraadslaagd hebben; Ik zal hen voor hun vijanden doen vallen door het zwaard en door de hand van wie hen naar het leven staan, ja, Ik zal hun lijken aan het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot voedsel geven,
8 en Ik zal deze stad maken tot een voorwerp van ontzetting en tot een aanfluiting; ieder die erlangs gaat, zal zich ontzetten en fluiten om al haar slagen.