14 Vervloekt zij de dag waarop ik geboren ben; de dag waarop mijn moeder mij baarde, zij niet gezegend.
15 Vervloekt zij de man die mijn vader de blijde boodschap bracht: U is een jongen geboren, waarmede hij hem zozeer verblijdde;
16 die man zij als de steden die de Here onderstboven heeft gekeerd, zonder dat het Hem berouwde; hij hore des morgens geschreeuw en des middags krijgsrumoer,
17 omdat Hij mij niet deed sterven in de moederschoot, zodat mijn moeder mijn graf ware geworden en haar schoot voor immer zwanger gebleven.
18 Waarom toch ben ik uit de moederschoot voortgekomen om moeite en kommer te aanschouwen en opdat mijn dagen in schande ten einde spoeden?