3 zo zegt de Here: doet recht en gerechtigheid, bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker, doet vreemdeling, wees en weduwe schade noch geweld aan en vergiet geen onschuldig bloed op deze plaats.
4 Want indien gij dit nauwgezet doet, dan zullen door de poorten van dit huis koningen binnengaan, die gezeten zijn op de troon van David, rijdende in wagens en op paarden, hij zelf met zijn dienaren en zijn volk;
5 maar indien gij naar deze woorden niet hoort, heb Ik gezworen bij Mijzelf, luidt het woord des Heren, dat dan dit huis tot een puinhoop zal worden.
6 Want zo zegt de Here aangaande het huis van de koning van Juda: Een Gilead zijt gij Mij, de top van de Libanon – indien Ik u niet maak tot een woestijn, een onbewoond land!
7 Ja, Ik wijd verdervers tegen u, een ieder met zijn wapentuig: die zullen uw uitgelezen ceders omhouwen en in het vuur werpen.
8 Dan zullen vele volken langs deze stad voorbijtrekken en tot elkander zeggen: Waarom heeft de Here zó aan deze grote stad gedaan?
9 En zij zullen zeggen: Omdat zij het verbond van de Here, hun God, verlaten hebben, en zich voor andere goden hebben neergebogen om die te dienen.