30 Daarom zie, Ik zàl de profeten! luidt het woord des Heren, die mijn woorden van elkander stelen;
31 zie, Ik zàl de profeten! luidt het woord des Heren, die hun tong gebruiken en godsspraken verkondigen;
32 zie, Ik zàl de profeteerders van leugenachtige dromen! luidt het woord des Heren, die zij vertellen om mijn volk te misleiden door hun leugens en woordenkramerij; Ik heb hen niet gezonden en hun geen opdracht gegeven; zij zijn dit volk niet van het minste nut, luidt het woord des Heren.
33 Wanneer nu dit volk of een profeet of een priester u vraagt: Wat is des Heren last? zeg dan tot hen: Gij zijt de last, en Ik zal u afwerpen, luidt het woord des Heren.
34 De profeet, de priester of het volk, die zegt: De last des Heren: – over die man en zijn huis zal Ik bezoeking doen.
35 Zegt aldus, een ieder tot zijn naaste en tot zijn broeder: Wat heeft de Here geantwoord, of: Wat heeft de Here gesproken?
36 maar van de last des Heren zult gij geen melding meer maken; want de last zal voor ieder zijn eigen woord zijn, dat gij verdraait de woorden van de levende God, van de Here der heerscharen, onze God.