14 Want ook zij zullen dienstbaar gemaakt worden door machtige volken en grote koningen, en zo zal Ik hun vergelden naar hun doen, naar het werk hunner handen.
15 Want aldus heeft de Here, de God van Israël, tot mij gezegd: Neem deze beker met de wijn der gramschap uit mijn hand en geef die te drinken aan alle volken, tot welke Ik u zend,
16 dat zij drinken en waggelen en dol worden ten gevolge van het zwaard, dat Ik onder hen zend.
17 En ik heb de beker uit de hand des Heren genomen en die aan alle volken, tot welke de Here mij zond, te drinken gegeven:
18 aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en vorsten, om ze te maken tot een oord van puinhopen, tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, zoals heden ten dage het geval is;
19 aan Farao, de koning van Egypte, met zijn dienaren, zijn vorsten en zijn gehele volk,
20 en aan de ganse gemengde bevolking en aan alle koningen van het land Us; aan alle koningen van het land der Filistijnen, aan Askelon, Gaza, Ekron en het overschot van Asdod;