18 aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en vorsten, om ze te maken tot een oord van puinhopen, tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, zoals heden ten dage het geval is;
19 aan Farao, de koning van Egypte, met zijn dienaren, zijn vorsten en zijn gehele volk,
20 en aan de ganse gemengde bevolking en aan alle koningen van het land Us; aan alle koningen van het land der Filistijnen, aan Askelon, Gaza, Ekron en het overschot van Asdod;
21 aan Edom, Moab en de Ammonieten;
22 aan alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon en alle koningen van het kustgebied aan de overzijde der zee;
23 aan Dedan, Tema, Buz en allen die zich het haar rondom wegscheren; aan alle koningen der Arabieren en
24 aan alle koningen der gemengde bevolking, die in de woestijn wonen; aan alle koningen van Zimri,