28 Als zij weigeren de beker uit uw hand te nemen om te drinken, zeg dan tot hen: Zo zegt de Here der heerscharen: Drinken zùlt gij;
29 want zie, in de stad waarover mijn naam is uitgeroepen, begin Ik rampen te brengen, en zoudt gij dan vrij uitgaan? Gij zult niet vrij uitgaan, want het zwaard roep Ik op tegen alle bewoners der aarde, luidt het woord van de Here der heerscharen.
30 Gij zult ook tot hen al deze woorden profeteren en tot hen zeggen: De Here zal brullen uit den hoge en uit zijn heilige woning zijn stem verheffen; geweldig zal Hij brullen tegen zijn dreve, een roep als van druiventreders zal Hij aanheffen tegen alle inwoners der aarde.
31 Krijgsrumoer verbreidt zich tot aan het einde der aarde, want de Here heeft een rechtsgeding met de volken, Hij houdt gericht over al wat leeft; de goddelozen geeft Hij over aan het zwaard, luidt het woord des Heren.
32 Zo zegt de Here der heerscharen: Zie, rampspoed gaat van volk tot volk, een zware storm steekt op van de uithoeken der aarde,
33 en zij die door de Here geveld zijn, zullen te dien dage liggen van het ene einde der aarde tot het andere, zij zullen niet beklaagd, noch bijeengezameld, noch begraven worden; tot mest op de akker zullen zij wezen.
34 Jammert, o herders, schreeuwt het uit! Wentelt u in het stof, o gebieders der kudde; want voleindigd zijn uw dagen, dat gij geslacht wordt. Ik zal u verbrijzelen en gij zult nedervallen als kostbaar vaatwerk.