12 En tot Sedekia, de koning van Juda, heb ik op geheel dezelfde wijze gesproken, aldus: Voegt uw halzen onder het juk van de koning van Babel; blijft hem en zijn volk dienstbaar en behoudt het leven.
13 Waarom zoudt gij sterven, gij en uw volk, door het zwaard, de honger en de pest, gelijk de Here gezegd heeft van het volk dat de koning van Babel niet zal willen dienen?
14 Geeft dus geen gehoor aan de woorden der profeten die tot u zeggen: Gij zult de koning van Babel niet dienstbaar blijven, – want leugen profeteren zij u; –
15 want Ik heb hen niet gezonden, luidt het woord des Heren, en toch profeteren zij in mijn naam ten onrechte, opdat Ik u verdrijve en gij teniet gaat, gij en de profeten die u profeteren.
16 Ook tot de priesters en dit gehele volk heb ik gesproken: Zo zegt de Here: Geeft geen gehoor aan de woorden der profeten die u profeteren: Zie, het vaatwerk van het huis des Heren zal uit Babel teruggebracht worden, nu, met spoed! Want leugen profeteren zij u.
17 Geeft hun geen gehoor, blijft de koning van Babel dienstbaar, dan zult gij het leven behouden. Waarom zou deze stad een puinhoop worden?
18 Ja, indien zij profeten zijn, en indien het woord des Heren bij hen is, laten zij dan toch bij de Here der heerscharen dringend aanhouden, dat niet het vaatwerk dat in het huis des Heren, in het huis van de koning van Juda en in Jeruzalem is achtergebleven, in Babel komt.