9 Gij dan, geeft geen gehoor aan uw profeten, uw waarzeggers, uw dromers, uw toekomstvoorspellers en uw tovenaars, die tot u zeggen: Gij zult de koning van Babel niet dienstbaar blijven;
10 want leugen profeteren zij u – om u ver van uw bodem te verwijderen, zodat Ik u verdrijf en gij teniet gaat.
11 Maar het volk dat zijn hals zal voegen onder het juk van de koning van Babel en hem dienstbaar zal blijven, dat zal Ik op zijn bodem laten, luidt het woord des Heren, om die te bewerken en daarop te wonen.
12 En tot Sedekia, de koning van Juda, heb ik op geheel dezelfde wijze gesproken, aldus: Voegt uw halzen onder het juk van de koning van Babel; blijft hem en zijn volk dienstbaar en behoudt het leven.
13 Waarom zoudt gij sterven, gij en uw volk, door het zwaard, de honger en de pest, gelijk de Here gezegd heeft van het volk dat de koning van Babel niet zal willen dienen?
14 Geeft dus geen gehoor aan de woorden der profeten die tot u zeggen: Gij zult de koning van Babel niet dienstbaar blijven, – want leugen profeteren zij u; –
15 want Ik heb hen niet gezonden, luidt het woord des Heren, en toch profeteren zij in mijn naam ten onrechte, opdat Ik u verdrijve en gij teniet gaat, gij en de profeten die u profeteren.