4 ook Jechonja, de zoon van Jojakim, de koning van Juda, en al de ballingen van Juda, die naar Babel gegaan zijn, breng Ik naar deze plaats terug, luidt het woord des Heren; want Ik zal het juk van de koning van Babel verbreken.
5 Toen richtte de profeet Jeremia het woord tot de profeet Chananja in tegenwoordigheid van de priesters en het gehele volk, die in het huis des Heren stonden,
6 en de profeet Jeremia zeide: Amen, zó doe de Here! De Here vervulle de woorden die gij geprofeteerd hebt, door het vaatwerk van het huis des Heren en al de ballingen uit Babel naar deze plaats terug te brengen.
7 Hoor evenwel naar dit woord, dat ik ten aanhoren van u en van het gehele volk spreek:
8 De profeten die er vóór mij en vóór u van ouds geweest zijn, die hebben over machtige landen en grote koninkrijken geprofeteerd van oorlog, rampspoed en pest;
9 de profeet die van vrede profeteert – als het woord van die profeet komt, zal van die profeet erkend worden, dat de Here hem in werkelijkheid gezonden heeft.
10 Toen nam de profeet Chananja het juk van de hals van de profeet Jeremia en brak het,