5 Toen richtte de profeet Jeremia het woord tot de profeet Chananja in tegenwoordigheid van de priesters en het gehele volk, die in het huis des Heren stonden,
6 en de profeet Jeremia zeide: Amen, zó doe de Here! De Here vervulle de woorden die gij geprofeteerd hebt, door het vaatwerk van het huis des Heren en al de ballingen uit Babel naar deze plaats terug te brengen.
7 Hoor evenwel naar dit woord, dat ik ten aanhoren van u en van het gehele volk spreek:
8 De profeten die er vóór mij en vóór u van ouds geweest zijn, die hebben over machtige landen en grote koninkrijken geprofeteerd van oorlog, rampspoed en pest;
9 de profeet die van vrede profeteert – als het woord van die profeet komt, zal van die profeet erkend worden, dat de Here hem in werkelijkheid gezonden heeft.
10 Toen nam de profeet Chananja het juk van de hals van de profeet Jeremia en brak het,
11 en Chananja zeide in tegenwoordigheid van het gehele volk: Zo zegt de Here: Evenzo zal Ik het juk van Nebukadnessar, de koning van Babel, binnen nog twee jaren van de hals van alle volken verbreken. Doch de profeet Jeremia ging zijns weegs.