13 dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart.
14 Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des Heren, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des Heren, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren.
15 Wanneer gij zegt: De Here heeft ons in Babel profeten verwekt –
16 neen, zo zegt de Here van de koning die op de troon van David gezeten is, en van het ganse volk dat in deze stad woont, uw broeders die niet met u in ballingschap gegaan zijn,
17 zo zegt de Here der heerscharen: Zie, Ik zend het zwaard, de honger en de pest onder hen en Ik maak hen als afschuwelijke vijgen, zo slecht, dat zij niet te eten zijn;
18 Ik achtervolg hen met het zwaard, de honger en de pest en Ik maak hen tot een schrikbeeld voor alle koninkrijken der aarde, tot een voorwerp van verwensing, van ontzetting, tot een aanfluiting en een smaad onder alle volken waarheen Ik hen verstoot,
19 omdat zij niet naar mijn woorden gehoord hebben, luidt het woord des Heren, waarmee Ik mijn knechten, de profeten, tot hen zond, vroeg en laat, zonder dat gij gehoord hebt, luidt het woord des Heren.