1 Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam:
2 Zo zegt de Here, de God van Israël: Schrijf alle woorden die Ik tot u gesproken heb, in een boek.
3 Want zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten.
4 Dit nu zijn de woorden die de Here over Israël en Juda gesproken heeft.
5 Want zo zegt de Here: Angstgeschrei horen wij, schrik en geen heil.
6 Vraagt toch, ziet, of een man baart; waarom zie Ik iedere man met zijn handen aan zijn heupen als een barende en heeft elk gelaat een lijkkleur gekregen?