19 groot van raad en machtig van daad, wiens ogen open zijn over alle wegen der mensenkinderen om aan een ieder te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen;
20 die tekenen en wonderen gedaan hebt in het land Egypte tot op deze dag, zowel in Israël als onder de mensen, en Uzelf een naam hebt gemaakt, gelijk heden blijkt;
21 die uw volk Israël uit het land Egypte geleid hebt door tekenen en wonderen, met een sterke hand, een uitgestrekte arm en grote verschrikking;
22 en hun dit land gegeven hebt, waarvan Gij aan hun vaderen gezworen hadt het hun te zullen geven, een land, overvloeiende van melk en honig;
23 maar toen zij gekomen waren en het in bezit genomen hadden, hoorden zij niet naar uw stem en wandelden niet naar uw wet; zij deden niets van alles wat Gij hun geboden hadt te doen; daarom hebt Gij al deze rampspoed over hen gebracht.
24 Zie, de wallen zijn tot aan de stad gekomen om die in te nemen, en de stad is gegeven in de macht van de Chaldeeën die tegen haar strijden, door het zwaard, de honger en de pest; ja, wat Gij gesproken hebt, is geschied; en zie, Gij aanschouwt het.
25 Toch hebt Gij zelf tot mij gezegd, Here Here: Koop u de akker voor de prijs en laat het door getuigen bekrachtigen, – terwijl de stad in de macht der Chaldeeën is gegeven!