23 maar toen zij gekomen waren en het in bezit genomen hadden, hoorden zij niet naar uw stem en wandelden niet naar uw wet; zij deden niets van alles wat Gij hun geboden hadt te doen; daarom hebt Gij al deze rampspoed over hen gebracht.
24 Zie, de wallen zijn tot aan de stad gekomen om die in te nemen, en de stad is gegeven in de macht van de Chaldeeën die tegen haar strijden, door het zwaard, de honger en de pest; ja, wat Gij gesproken hebt, is geschied; en zie, Gij aanschouwt het.
25 Toch hebt Gij zelf tot mij gezegd, Here Here: Koop u de akker voor de prijs en laat het door getuigen bekrachtigen, – terwijl de stad in de macht der Chaldeeën is gegeven!
26 Toen kwam het woord des Heren tot Jeremia:
27 Zie, Ik, de Here, ben de God van al wat leeft; zou voor Mij iets te wonderlijk zijn?
28 Daarom zegt de Here aldus: Zie, Ik geef deze stad wel in de macht van de Chaldeeën en van Nebukadressar, de koning van Babel, die haar innemen zal;
29 en de Chaldeeën die tegen deze stad strijden, zullen komen, deze stad in vlam zetten en haar verbranden, met de huizen, op welker daken men voor de Baäl offers ontstoken en plengoffers aan andere goden gebracht heeft, waarmee men Mij heeft gekrenkt.