9 en geen huizen bouwen om in te wonen, en geen wijngaard, akker of bouwland bezitten,
10 maar wij wonen in tenten en houden ons gehoorzaam aan alles wat onze vader Jonadab ons geboden heeft.
11 Maar toen Nebukadressar, de koning van Babel, tegen het land optrok, hebben wij gezegd: Komt, laat ons naar Jeruzalem gaan, vanwege het leger van de Chaldeeën en dat van de Arameeërs. Zo wonen wij in Jeruzalem.
12 Toen kwam het woord des Heren tot Jeremia:
13 Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Ga, en zeg tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem: Wilt gij hieruit geen lering trekken om aan mijn woorden gehoor te geven? luidt het woord des Heren.
14 Het gebod dat Jonadab, de zoon van Rekab, aan zijn zonen heeft opgelegd, om geen wijn te drinken, wordt gehouden; want tot op de huidige dag hebben zij geen wijn gedronken, omdat zij gehoor hebben gegeven aan het gebod van hun vader. En Ik heb tot u gesproken, vroeg en laat, maar gij hebt Mij geen gehoor gegeven.
15 Ik zond al mijn knechten, de profeten, tot u, vroeg en laat, met de boodschap: Bekeert u toch, een ieder van zijn boze weg, betert uw daden en loopt geen andere goden achterna om die te dienen, dan zult gij blijven in het land dat Ik u en uw vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd en Mij geen gehoor gegeven.