16 Toen zij al de woorden gehoord hadden, uitten zij onder elkander hun vrees en zeiden: Stellig moeten wij al deze woorden aan de koning overbrengen.
17 En zij vroegen Baruch: Vertel ons toch, hoe hebt gij al deze woorden opgeschreven?
18 Toen zeide Baruch tot hen: Hij zeide mij mondeling al deze woorden, terwijl ik ze met inkt in het boek schreef.
19 Daarop zeiden de vorsten tot Baruch: Ga heen, verberg u, gij en Jeremia, en laat niemand weten, waar gij zijt.
20 Toen gingen zij naar de koning in de hof, nadat zij de rol hadden weggelegd in het vertrek van de schrijver Elisama, en zij verhaalden al deze woorden ten aanhoren van de koning.
21 De koning zond daarop Jehudi om de rol te halen, en deze haalde haar uit het vertrek van de schrijver Elisama. En Jehudi las haar voor ten aanhoren van de koning en van al de vorsten, die rondom de koning stonden.
22 De koning nu was gezeten in het winterpaleis, in de negende maand, met het vuurbekken brandende vóór zich.