11 Te dien tijde zal van dit volk en van Jeruzalem gezegd worden: Een gloeiende wind van de heuvels in de woestijn is op weg naar de dochter mijns volks, niet om te wannen, niet om te zuiveren.
12 Een zeer hevige wind komt, in mijn dienst; nu ga Ik zelf oordelen over hen uitspreken.
13 Zie, als een wolkenmassa komt hij opzetten; als een stormwind zijn zijn wagens, sneller dan arenden zijn paarden: wee ons, wij worden vernield!
14 Reinig uw hart van boosheid, Jeruzalem, opdat gij behouden wordt; hoelang zullen in uw binnenste uw zondige overleggingen verwijlen?
15 Want hoor, men boodschapt uit Dan en van het gebergte Efraïm meldt men onheil.
16 Bericht aan de volken, zie, meldt aan Jeruzalem: Belegeraars komen uit een ver land en heffen tegen de steden van Juda hun krijgskreet aan.
17 Als akkerhoeders omringen zij het van alle kanten, want het is tegen Mij wederspannig geweest, luidt het woord des Heren.