12 namen zij al de mannen en trokken uit om tegen Jismaël, de zoon van Netanja, te strijden. En zij troffen hem aan bij het grote water in Gibeon.
13 Toen al het volk dat bij Jismaël was, Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten die bij hem waren, zag, waren zij verheugd;
14 en al het volk dat Jismaël van Mispa gevankelijk had weggevoerd, keerde om en voegde zich bij Jochanan, de zoon van Kareach.
15 Maar Jismaël, de zoon van Netanja, ontkwam met acht man aan Jochanan en ging naar de Ammonieten.
16 Toen nam Jochanan, de zoon van Kareach, met al de legeroversten die bij hem waren, de gehele rest van het volk, die Jismaël, de zoon van Netanja, gevankelijk uit Mispa had weggevoerd na de moord op Gedalja, de zoon van Achikam: mannen, krijgslieden, vrouwen, kinderen en hovelingen, die hij van Gibeon had teruggebracht,
17 en zij trokken heen en hielden halt te Gerut-Kimham, dat bij Betlehem ligt, om verder te trekken naar Egypte,
18 met het oog op de Chaldeeën; want dezen vreesden zij, omdat Jismaël, de zoon van Netanja, Gedalja, de zoon van Achikam, had vermoord, die de koning van Babel over het land had aangesteld.