Jeremia 42:14-20 NBG51

14 Neen, maar wij willen naar het land Egypte gaan, waar wij geen strijd zullen aanschouwen, noch bazuingeschal horen, noch naar brood hongeren, en dáár willen wij wonen,

15 nu dan, hoort daarom het woord des Heren, gij overblijfsel van Juda, zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Indien gij inderdaad uw aangezicht richt om naar Egypte te gaan en heengaat om daar te verblijven,

16 dan zal het zwaard waarvoor gij bevreesd zijt, u daar in het land Egypte achterhalen, en de honger waarvoor gij beangst zijt, u daar in Egypte op de hielen zitten en daar zult gij sterven.

17 Ja, het zal gebeuren, dat al de mannen die hun aangezicht richten om naar Egypte te gaan om daar te verblijven, zullen sterven door het zwaard, de honger of de pest, en geen enkele van hen zal ontsnappen en ontkomen aan de rampspoed die Ik over hen breng.

18 Want zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Zoals mijn toorn en gramschap zich over de inwoners van Jeruzalem hebben uitgestort, zó zal mijn gramschap zich over u uitstorten, wanneer gij naar Egypte gaat, en gij zult een voorwerp van verwensing, van ontzetting, van vervloeking en van smaad zijn en deze plaats zult gij niet weerzien.

19 De Here heeft tot u, gij overblijfsel van Juda, gesproken: Gaat niet naar Egypte! Weet wel, dat ik u heden ernstig gewaarschuwd heb;

20 want gij hebt uzelf misleid ten koste van uw leven, toen gij mij tot de Here, uw God, zondt met de woorden: Bid voor ons tot de Here, onze God, en boodschap ons overeenkomstig alles wat de Here, onze God, zal zeggen, en wij zullen het doen.