3 dat de Here, uw God, ons te kennen geve, welke weg wij moeten gaan en wat wij moeten doen.
4 En de profeet Jeremia zeide tot hen: Ik geef u gehoor; zie, ik zal tot de Here, uw God, bidden gelijk gij gesproken hebt, en dan zal ik alle woord dat de Here u antwoorden zal, u mededelen, ik zal u geen enkel woord verzwijgen.
5 Toen zeiden zij tot Jeremia: De Here zij ons een waarachtig en geloofwaardig getuige, dat wij overeenkomstig alle woord waarmede de Here, uw God, u tot ons zenden zal, doen zullen.
6 Hetzij goed, hetzij kwaad, naar de stem van de Here, onze God, tot wie wij u zenden, zullen wij luisteren, opdat het ons wèl ga, wanneer wij naar de stem van de Here, onze God, luisteren.
7 Het geschiedde nu na verloop van tien dagen, dat het woord des Heren tot Jeremia kwam.
8 Toen ontbood hij Jochanan, de zoon van Kareach, en al de legeroversten die bij hem waren, en het gehele volk van klein tot groot, en zeide tot hen:
9 Zo zegt de Here, de God van Israël, tot wie gij mij gezonden hebt om uw smeekgebed voor Hem uit te storten: