9 Neem in uw hand grote stenen en verberg die in het leem onder het plaveisel vóór de ingang van het paleis van Farao in Tachpanches, ten aanschouwen van Judeese mannen,
10 en zeg tot hen: Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Zie, Ik ontbied mijn knecht Nebukadressar, de koning van Babel, opdat hij zijn troon zette boven op deze stenen, die Ik verborgen heb, en zijn staatsietapijt daarboven uitbreide.
11 Hij zal komen en het land Egypte slaan: wie bestemd is ten dode, ten dode, en wie bestemd is ter gevangenschap, ter gevangenschap, en wie bestemd is ten zwaarde, ten zwaarde.
12 Hij zal vuur leggen aan de tempels der goden van Egypte en die verbranden of gevankelijk wegvoeren, en hij zal zich in het land Egypte wikkelen, zoals een herder zich in zijn mantel wikkelt en ongehinderd daaruit wegtrekken;
13 ja, hij zal de obelisken van de zonnetempel, die in het land Egypte staan, verbreken en de tempels der goden van Egypte met vuur verbranden.