1 Het woord, dat tot Jeremia kwam voor al de Judeeërs die in het land Egypte woonden, die in Migdol, in Tachpanches, in Nof en in het land Patros woonden:
2 Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Gij hebt zelf al de rampspoed gezien, die Ik over Jeruzalem en al de steden van Juda gebracht heb – zie, zij zijn immers een puinhoop heden ten dage en niemand woont erin –
3 ten gevolge van het kwaad, dat zij bedreven om Mij te krenken door offers te ontsteken in dienst van andere goden die zij niet gekend hebben, zij zelf, gij noch uw vaderen;
4 hoewel Ik al mijn knechten, de profeten, tot u zond, vroeg en laat, met de boodschap: Doet zo iets gruwelijks, dat Ik haat, toch niet!