16 Wat het woord betreft, dat gij tot ons in de naam des Heren gesproken hebt, wij zullen niet naar u luisteren;
17 maar wij zullen voorzeker doen alles wat wij uitgesproken hebben, en offers ontsteken voor de koningin des hemels en haar plengoffers brengen, zoals wij gedaan hebben, wij en onze vaderen, onze koningen en onze vorsten, in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem; toen hadden wij goed ons brood en waren gelukkig en zagen geen rampspoed.
18 Maar sedert wij zijn opgehouden voor de koningin des hemels offers te ontsteken en haar plengoffers te brengen, hebben wij aan alles gebrek gehad en zijn wij door het zwaard en de honger omgekomen.
19 Wanneer wij voor de koningin des hemels offers ontsteken en haar plengoffers brengen, is het dan buiten onze mannen om, dat wij voor haar offerkoeken naar haar beeld maken en haar plengoffers brengen?
20 Daarop zeide Jeremia tot het gehele volk, tot de mannen en de vrouwen en al degenen die hem antwoord gegeven hadden:
21 Aan het ontsteken van offers, dat gij deedt in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, gij en uw vaderen, uw koningen en uw vorsten en het volk des lands, heeft de Here daaraan niet gedacht en heeft Hij dat niet ter harte genomen,
22 zodat de Here het niet langer kon verdragen wegens de boosheid uwer handelingen, wegens de gruwelen die gij bedreven hebt, zodat uw land geworden is tot een puinhoop, een voorwerp van ontzetting en vervloeking, zonder inwoners, gelijk het heden ten dage is?