1 Over Moab.Zo zegt de Here der heerscharen, de God van Israël: Wee over Nebo, want het is verwoest; te schande geworden, ingenomen is Kirjataïm; te schande geworden is de vesting en terneergeslagen.
2 Moabs roem is er niet meer; in Chesbon zint men op onheil tegen hen: Komt, laat ons het uitroeien als volk! Ook gij, Madmen, zult verdelgd worden, het zwaard zal u achtervolgen.
3 Hoor! geschreeuw uit Choronaïm: verwoesting en groot verderf!
4 Verbroken is Moab; zijn kleinen doen geschreeuw horen.
5 Ja, de helling van Luchit gaat men al wenende op; ook in de pas van Choronaïm hoort men noodgeschrei.
6 Vlucht, redt uw leven, dat het worde als een kale struik in de woestijn.
7 Want om uw vertrouwen op uw werken en op uw schatten zult ook gij gegrepen worden en zal Kemos in ballingschap gaan, zijn priesters en vorsten tezamen,