30 Ik ken, luidt het woord des Heren, zijn overmoed en zijn onbehoorlijke taal; zij doen, wat niet behoorlijk is.
31 Daarom moet ik over Moab jammeren, ja, over geheel Moab geschreeuw aanheffen, over de mannen van Kir-Cheres zuchten.
32 Meer dan Jazer weent, zal Ik over u wenen, o wijnstok van Sibma; uw ranken reikten tot aan de zee, zij kwamen tot Jazer; uw inzameling en uw wijnoogst heeft een verwoester overvallen.
33 Zo zijn vreugde en jubel geweken uit de gaarde en het land van Moab, en heb Ik de wijn uit de perskuipen geweerd; men zal de druiven niet treden met vreugdegeroep; het vreugdegeroep is geen vreugdegeroep.
34 Ten gevolge van Chesbons geschreeuw verheft men zijn stem tot Elale, tot Jahas toe, van Soar tot Choronaïm, Eglat-Selisia; want zelfs de wateren van Nimrim worden een woestenij.
35 Zo maak Ik bij Moab, luidt het woord des Heren, een einde aan hem die een hoogte bestijgt en voor zijn god offers ontsteekt.
36 Daarom klaagt mijn hart over Moab als klaagfluiten, ja, klaagt mijn hart over de mannen van Kir-Cheres als klaagfluiten, omdat het overschot dat men gemaakt had, verloren gaat.