32 laten hun kamelen ten roof worden en de menigte van hun vee ten buit; naar alle windstreken zal Ik hen verstrooien, die zich het haar rondom wegscheren, en van alle kanten zal Ik hun ondergang doen komen, luidt het woord des Heren.
33 Hasor zal tot een woonplaats van jakhalzen worden, een woestenij voor altoos, niemand zal daar wonen en geen mensenkind daar verblijf houden.
34 Hetgeen als woord des Heren tot de profeet Jeremia kwam over Elam, in het begin der regering van Sedekia, de koning van Juda.
35 Zo zegt de Here der heerscharen: Zie, Ik breek de boog van Elam, de zenuw van hun kracht,
36 en Ik breng over Elam vier winden van de vier hoeken des hemels en Ik verstrooi hen naar al die windstreken, zodat er geen volk zal zijn, waar niet verdrevenen van Elam komen zullen.
37 Ja, Ik maak Elam verschrikt voor hun vijanden en voor wie hen naar het leven staan, Ik breng rampspoed over hen, mijn brandende toorn, luidt het woord des Heren, Ik zend het zwaard hun achterna, totdat Ik hen verdelgd heb,
38 Ik richt mijn troon in Elam op en Ik roei koning en vorsten daar uit, luidt het woord des Heren.