5 Want Israël en Juda zijn niet in weduwschap gelaten door hun God, door de Here der heerscharen, al was hun land vol van schuld tegenover de Heilige Israëls.
6 Vlucht uit Babel, laat ieder zijn leven redden; komt niet om in zijn ongerechtigheid, want dit is de tijd der wrake voor de Here, het verdiende loon betaalt Hij hem.
7 Babel was in de hand des Heren een gouden beker die de gehele aarde dronken maakte; van zijn wijn dronken de volken, daardoor werden zij verdwaasd.
8 Plotseling is Babel gevallen en gebroken, jammert om hem! Haalt balsem voor zijn pijn, misschien is het te genezen.
9 Wij hebben Babel trachten te genezen, maar het is niet te genezen; verlaat het en laten wij gaan, een ieder naar zijn land; want tot de hemel reikt zijn oordeel en het verheft zich tot de wolken.
10 De Here heeft ons recht aan het licht gebracht; komt en laten wij in Sion het werk van de Here, onze God, verhalen.
11 Scherpt de pijlen, vat de schilden! De Here heeft de geest der koningen van Medië opgewekt, want tegen Babel is zijn plan om het te verdelgen; want dit is de wraak des Heren, de wraak voor zijn tempel.