54 Hoor! geschreeuw uit Babel, en een groot verderf uit het land der Chaldeeën!
55 Want de Here verwoest Babel en vaagt het grote rumoer eruit weg; hun golven bruisen als machtige wateren, dreunend klinkt hun geluid,
56 want tegen Babel is een verwoester gekomen en gevangen worden zijn helden, gebroken zijn bogen; want een God van vergelding is de Here, Hij vergeldt gewis.
57 En Ik maak zijn vorsten en zijn wijzen, zijn landvoogden, zijn stadhouders en zijn helden dronken, zodat zij inslapen tot een eeuwige slaap en niet ontwaken, luidt het woord van de Koning, wiens naam is Here der heerscharen.
58 Zo zegt de Here der heerscharen: Babels brede muur zal tot de grond geslecht worden en zijn hoge poorten zullen met vuur verbrand worden; zo vermoeien volkeren zich voor niets en matten natiën zich af voor het vuur.
59 Het bevel dat de profeet Jeremia aan Seraja, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, gaf, toen deze met Sedekia, de koning van Juda, naar Babel ging in het vierde jaar van diens regering; Seraja nu was hofmaarschalk.
60 Jeremia dan schreef al het onheil dat over Babel komen zou, in een boek, al deze woorden die over Babel geschreven zijn,