2 Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, geheel zoals Jojakim gedaan had.
3 Zo kwam het door de toorn des Heren zover met Jeruzalem en Juda, dat Hij hen van zijn aangezicht verwierp.Sedekia nu kwam in opstand tegen de koning van Babel.
4 In het negende jaar van zijn regering, in de tiende maand, op de tiende van de maand, rukte Nebukadressar, de koning van Babel, zelf met zijn gehele leger tegen Jeruzalem op, sloeg het beleg erom en bouwde er een belegeringswal omheen.
5 Zo werd de stad belegerd tot het elfde jaar van koning Sedekia.
6 In de vierde maand, op de negende van de maand, toen de hongersnood in de stad zwaar geworden was en er geen brood meer was voor het volk des lands, werd een bres in de stad geslagen
7 en al de krijgslieden namen de vlucht en verlieten des nachts de stad door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke tuin – de Chaldeeën nu lagen rondom tegen de stad – en sloegen de weg in naar de Vlakte.
8 Maar het leger der Chaldeeën zette de koning na en achterhaalde Sedekia in de vlakten van Jericho en zijn gehele leger werd van hem gescheiden en verstrooid.