31 En het geschiedde in het zevenendertigste jaar van de ballingschap van Jojakin, de koning van Juda, in de twaalfde maand, op de vijfentwintigste van de maand, dat Ewil-Merodak, de koning van Babel, in het jaar van zijn troonsbestijging, Jojakin, de koning van Juda, begenadigde en hem uit de gevangenis deed gaan;
32 hij sprak vriendelijk met hem en stelde zijn zetel boven die van de koningen die met hem in Babel waren;
33 hij mocht zijn gevangenisklederen afleggen, en at geregeld aan zijn tafel, zolang hij leefde.
34 En zijn levensonderhoud werd hem geregeld vanwege de koning van Babel verstrekt, zoveel hij elke dag nodig had, tot de dag van zijn dood, zolang hij leefde.