2 Een dag van duisternis en van donkerheid, een dag van wolken en van dikke duisternis. Als morgenrood uitgespreid over de bergen, is een talrijk en machtig volk; desgelijks is er van ouds niet geweest en zal er na hem niet meer zijn tot de tijd der verste geslachten.
3 Voor hem uit verteert een vuur en achter hem laait een vlam; als de hof van Eden is het land vóór hem, en achter hem is het een woeste wildernis; en ook is er aan hem niet te ontkomen.
4 Zijn aanblik is als die van paarden; als rossen rennen zij.
5 Als ratelende wagens op de toppen der bergen springen zij; als het geknetter van een vuurvlam, die stoppelen verteert; als een machtig volk, in slagorde geschaard tot de strijd.
6 Voor zijn aangezicht beven de volken; alle gezichten verbleken van angst.
7 Als helden rennen zij, als krijgslieden beklimmen zij de muur, en zij gaan voort, ieder op zijn eigen wegen; zij lopen niet door elkander heen,
8 en de een verdringt de ander niet; iedere strijder gaat zijn eigen weg, en tussen de wapens door dringen zij voort; zij laten geen bres in hun rijen ontstaan.