1 Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem,
2 zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden,
3 en over mijn volk het lot wierpen, en een jongen gaven voor een hoer en een meisje verkochten voor wijn, opdat zij konden drinken.
4 En voorts, wat wilt gij van Mij, gij Tyrus en Sidon en alle landstreken van Filistea? Wilt gij Mij vergelding bewijzen? Maar indien gij het Mij vergelden wilt, snel, ijlings zal Ik de vergelding op uw eigen hoofd doen nederdalen.
5 Want gij hebt mijn zilver en mijn goud weggenomen, mijn kostbare schatten naar uw tempels gebracht,