4 Dezen verschenen voor de priester Eleazar, voor Jozua, de zoon van Nun, en voor de hoofden, en zeiden: De Here heeft Mozes geboden ons een erfdeel te geven te midden van onze broeders. Daarom gaf men haar, overeenkomstig het bevel des Heren, een erfdeel te midden van de broeders haars vaders.
5 Zo vielen aan Manasse tien delen toe, behalve het land Gilead en Basan aan de overzijde van de Jordaan,
6 want de dochters van Manasse hebben een erfdeel verkregen te midden van zijn zonen, terwijl het land Gilead aan de overige zonen van Manasse ten deel viel.
7 De grens van Manasse nu was van Aser naar Mikmetat, dat oostelijk van Sichem lag; dan liep de grens zuidwaarts naar de bewoners van En-Tappuach.
8 Het land van Tappuach behoorde aan Manasse, maar Tappuach zelf, bij de grens van Manasse, behoorde aan de Efraïmieten.
9 Vervolgens daalde de grens af naar de beek Kana, zuidelijk van de beek. De steden aldaar behoorden bij Efraïm, ofschoon zij te midden van de steden van Manasse lagen. De grens van Manasse liep dan noordelijk van de beek en eindigde bij de zee.
10 Het zuidelijk gebied behoorde bij Efraïm en het noordelijke bij Manasse. Zijn grens was de zee; in het noorden raakten zij aan Aser, en in het oosten aan Issakar.