6 want de dochters van Manasse hebben een erfdeel verkregen te midden van zijn zonen, terwijl het land Gilead aan de overige zonen van Manasse ten deel viel.
7 De grens van Manasse nu was van Aser naar Mikmetat, dat oostelijk van Sichem lag; dan liep de grens zuidwaarts naar de bewoners van En-Tappuach.
8 Het land van Tappuach behoorde aan Manasse, maar Tappuach zelf, bij de grens van Manasse, behoorde aan de Efraïmieten.
9 Vervolgens daalde de grens af naar de beek Kana, zuidelijk van de beek. De steden aldaar behoorden bij Efraïm, ofschoon zij te midden van de steden van Manasse lagen. De grens van Manasse liep dan noordelijk van de beek en eindigde bij de zee.
10 Het zuidelijk gebied behoorde bij Efraïm en het noordelijke bij Manasse. Zijn grens was de zee; in het noorden raakten zij aan Aser, en in het oosten aan Issakar.
11 In Issakar en in Aser behoorden echter ook bij Manasse: Bet-Sean en zijn onderhorige plaatsen, Jibleam en zijn onderhorige plaatsen, de inwoners van Dor en van zijn onderhorige plaatsen, de inwoners van Endor en van zijn onderhorige plaatsen, de inwoners van Taänak en van zijn onderhorige plaatsen, en de inwoners van Megiddo en van zijn onderhorige plaatsen: de drie heuvelstreken.
12 De Manassieten konden echter deze steden niet in bezit nemen, want de Kanaänieten slaagden erin in dat land te blijven wonen.